Let’s go back to the drawing board! #BlimageNL

Onderwijs, Onderwijs en leiderschap, Onderwijs management

Via Twitter werd ik door Frans Droog uitgedaagd om een blog te schrijven over onderwijs aan de hand van een van de vier door hem gekozen afbeeldingen en dit te delen met de hashtag #blimageNL  . Normaal ben ik niet zo van de challenges, maar in dit geval besloot ik hem toch aan te nemen. Ten eerste is het veel te lang geleden dat ik een blog plaatste. Ooit had ik een mooi blogschema voor mezelf, maar wanneer je dat even loslaat… Daarnaast vind ik het #blimage initiatief erg leuk: schrijven aan de hand van beelden maakt je boodschap nog krachtiger en het geeft een focus aan. Vervolgens werd ik direct nogmaals uitgedaagd door Ankie Cuijpers. Dat werd me toch wat veel van het goede, zo in die vakantieperiode, maar mischien dat ik de suggestie van Frans ter harte neem: een Nederlandse blog onder #blimageNL en een Engelse onder #blimage. Let’s see…

foto-autoschool1

Deze foto kies ik. Een foto van een kaal, hoekig, groot gebouw dat duidelijk een school is met ervoor een geparkeerde eenzame auto. Dit beeld roept direct verschillende gedachtes en gevoelens bij me op. Te beginnen met de gevoelens en wel die van aversie. Veel schoolgebouwen zien eruit als dit gebouw: weinig inspirerend. Ik kan me voorstellen dat je met nogal wat reserves en onzekerheden een dergelijk gebouw inwandelt als je 12 bent en naar de “grote school” gaat. Hier moet je het dan gaan doen, vier, vijf of zelfs zes jaar lang. Hier ga je het grootste gedeelte van je puberteit doorbrengen. Hier ga je ontpoppen van kind tot jong volwassene. Dat is nogal wat. Bij deze ontwikkelingen hoort toch eigenlijk een veel inspirerender gebouw? Functionaliteit is toch zeker niet het enige dat telt?

Aan de binnenkant van schoolgebouwen wordt tegenwoordig vaak meer aandacht besteed. Zo hebben veel scholen naast functioneel meubilair ook nog wel wat “gezellige hoekjes”, is er steeds meer aandacht voor werkplekken waar overleg kan plaatsvinden en is kleur ook geen vies woord meer. Toch mis ik vaak de warmte, de originaliteit en de humor. Zomaar drie aspecten die volgens mij horen bij een ambitieuze omgeving waar tieners zich moeten kunnen ontwikkelen, waar zij hun eerste liefdesgeluk en -verdriet beleven en hun eerste stappen richting volwassenheid zetten.

Er gaat veel geld gemoeid met nieuwe gebouwen. Mensen binnen scholen (vaak conrectoren) hebben soms meer dan een dagtaak aan het “begeleiden” van de bouw, de architect levert meerdere tekeningen aan en er wordt vooral gekeken naar functionaliteiten van de toekomst. Al dat geld dat niet in het onderwijs zelf gaat moet natuurlijk wel een gebouw opleveren dat nog minstens 25 jaar als niet achterhaald gezien wordt. Wat overigens direct impliceert dat men denkt te weten hoe ons onderwijs er over 25 jaar uit ziet. Dat is overigens niet zo gek, aangezien het onderwijs zoals het nu nog op veel scholen is al meegaat sinds de industriële revolutie.

Naast aversie voel ik ook heimwee. Sinds vorig jaar werk ik niet meer op “mijn schooltje”. Ook een gebouw met afschuwelijke platen aan de buitenkant, hoekig en niet als “mooi” te bestempelen. In ruil daarvoor mag ik nu op heel veel scholen binnenkijken, maar dat neemt niet weg dat ik “mijn gebouw” zo nu en dan wel mis. Overigens mis ik dan vooral de leerlingen die in dat gebouw lopen en soms ook mijn collega’s die in dat gebouw werken. Iedereen heeft zijn eigen plekjes, eigen routines en eigen favorieten. Zo ook ik. Ik hield van de lichtinval van mijn kamer, van de lokalen “aan de overkant” en van de aula, waar het licht langs alle kanten binnenviel. Een schoolgebouw kan aanvoelen als een tweede huis. Als je de luxe van een “eigen lokaal” kent, dan richt je dat in alsof het je eigen huiskamer is en dat voelt fijn, vertrouwd. Als je bedenkt wat er in de school gebeurt, het geluk dat er gevierd wordt, het verdriet dat er gedeeld wordt en het teamwork dat er plaatsvindt, dan is een schoolgebouw het fijnste gebouw dat er bestaat, zeker om te werken. Of het er nu inspirerend, mooi of saai en lelijk uitziet, dat maakt niet zo uit. Toch?

Ik merk dat ik het belangrijk vind dat een schoolgebouw voldoet aan de eisen om goed te kunnen leren en daarnaast ruimte biedt aan de ideeën van de mensen die er werken en leren. Goede faciliteiten als een snel en degelijk wifi netwerk moeten prevaleren op de hoogste kwaliteit plafondplaten, volgens mij en de visie van de school op onderwijs hoort de (in)richting van het gebouw aan te geven. Leren is een sociale activiteit, dus ontmoetingen en contacttijd moeten er altijd zijn. Of dat in de vorm van een traditioneel schoolgebouw moet zijn is natuurlijk nog maar de vraag. Misschien kunnen we al dat geld wel veel beter of anders besteden zodat meer geld ten goede komt aan het primaire proces, aan daadwerkelijk onderwijs, aan project-gebaseerde onderwijsopdrachten. Dat zou van ons eisen dat we anders gaan denken over onderwijsruimtes. Zou je een school niet kunnen integreren in een buurtcentrum, waar ook allerlei sportverenigingen gehuisvest zijn, waar bejaarden komen om bingo te spelen, waar jonge moeders met hun baby naar het consultatiebureau gaan, waar jonge, creatieve ondernemers hun eerste onderneming opzetten, waar (ed)tech-developers de nieuwste technieken ontwerpen en testen en waar mensen komen om te revalideren? Oh ja, en waar medewerkers van al die activiteiten hun kinderen naar de opvang brengen? Om maar een paar suggesties te noemen. Naast dat het combineren van functies meer mogelijkheden biedt om zaken te financieren zorgt het ook direct voor een meer contextrijke omgeving. We leiden leerlingen op voor beroepen die nog niet bestaan of die nog maar net zichtbaar worden, dus laten we ons vooral richten op een zo breed mogelijke oriëntatie, op het de leerling in contact brengen met allerlei groepen in de samenleving en op het ontvonken van aanwezig maar wellicht nog onontdekte talenten en affiniteiten.

Dit is een deel van de gedachten die de foto van Frans bij mij oproept. Dat is vast niet wat het bij iedereen oproept en dat is precies waarom ik dit een leuk initiatief vind: een beeld zegt meer dan duizend woorden (te veel woorden, ook hier, sorry daarvoor, want ik wilde eigenlijk onder de 500 blijven ;-)) en iedereen zal andere woorden kiezen bij dezelfde afbeelding. Verschil moet er zijn.

Ik #blimageNL uitdaging gaat naar Maaike Zijm. Niet alleen omdat zij een bevlogen onderwijsmens is, maar ook omdat ze zelf erg mooie plaatjes maakt, waar andere genomineerden dan weer veel plezier aan kunnen beleven. Maaike, welke van de onderstaande foto’s spreekt jou het meest aan om er een onderwijsblog over te schrijven? Ik ben benieuwd!

IMG_3814 IMG_1401 copyIMG_0994

Er zijn of niet zijn: een uitdaging voor schoolleiders (gastblog door Leezan van Wijk)

Onderwijs en leiderschap, Onderwijs management

Er zijn of niet zijn, is dat de vraag?

Wanneer is er nog verwachtingsvol naar jouw komst uitgekeken? Kun jij je de laatste keer nog herinneren dat je ergens met open armen werd ontvangen? Dat mensen jou met tranen in hun ogen aankeken alleen al om het simpele feit dat je er was?

Volwassenen kunnen zich zelden iets herinneren van hun eerste levensjaren, een verschijnsel dat ‘infantiele amnesie’ wordt genoemd. We moeten het dus vooral hebben van foto’s en anekdotes uit onze babytijd. Het meest gedenkwaardige moment uit ons leven bestaat niet uit een of andere heldhaftige actie zoals bijvoorbeeld het moment dat je je diploma van de master integraal leiderschap in handen krijgt noch uit het moment dat je je formatie rond hebt gekregen en zelfs niet het ogenblijk dat je met je school bovenaan de Dronkers-lijst prijkt. Nee, niets van dat alles. Het meest gedenkwaardige moment uit ons leven is het moment dat er verwachtingsvol naar ons werd uitgekeken, dat we met open armen werden ontvangen en het moment dat mensen ons met tranen in de ogen aankeken. En daar hebben we niks meer of minder voor moeten doen dan geboren worden, er eindelijk zijn. Het is waarschijnlijk de ironie van het leven dat het belangrijkste moment ook meteen het moment is dat totaal aan onszelf voorbij is gegaan.

Er zijn. En dat dat blijkbaar al gedenkwaardig genoeg is. Hamlet had nogal wat moeite om een juiste levensinvulling te vinden, na de moord op zijn vader werd hij geteisterd door de twijfel om wel of geen actie te ondernemen in zijn leven, zo erg dat de dood voor hem een reële optie was: ‘zijn of niet zijn, dat is de kwestie: of het nobeler is om te lijden onder alles wat het wrede Lot je toeslingert of om de wapens op te nemen tegen een zee van zorgen en er al vechtend een einde aan te maken?’ Nee, dan het marketingteam van het chocolademerk Merci, die hebben de zijns-vraag mijns inziens goed begrepen, al sinds de jaren ’90 dringt de volgende zoetsappige tune door onze huiskamers: ‘jij bent het lichtste puntje aan mijn horizon, jij bent de kleurenpracht op mijn grijze dag, je bent de zonnestraal in mijn wintertijd, merci dat jij er bent.’ In het reclamefilmpje zelf gebeurt er niet zoveel, je ziet mensen elkaar aankijken, met open armen op elkaar aflopen en huilend in de armen vallen. Einde.

De afgelopen periode kon ik me meer identificeren met het vraagstuk van Hamlet dan met de tune van Merci: op de eerste dag op mijn nieuwe werkplek zit ik in de aula naast collega X, als nieuwjaarscadeau is er een muziektheatervoorstelling door de directie geregeld, het is een interactief programma dat gaat over ‘werkdruk’ en op een gegeven moment krijgen wij als publiek de opdracht om aan onze buurman/-vrouw te vertellen wat we ’s nachts in bed aan hebben, inderdaad, om aan onze buurman/-vrouw te vertellen wat we ’s nachts in bed aanhebben. Collega X heeft er zin in en vertelt mij onomwonden dat hij ’s nachts naakt slaapt, hij kijkt mij verwachtingsvol aan. Drie uur later staat Collega Y aan mijn bureau, hij wilt het met mij graag over zijn studie hebben, de lerarenbeurs loopt dit schooljaar af en hij is nog laaaaang niet klaar, hij staat op de transferlijst, hij geeft toe het allemaal niet zo handig te hebben aangepakt het afgelopen jaar, zat vaak achter de playstation, zijn kinderen of zijn vrouw aan. Of er misschien toch nog iets geregeld kan worden? Ik meen vocht in zijn ogen te zien als hij mij aankijkt. Na twee weken kennismakingsgesprekken gevoerd te hebben, ken ik de slogan van mijn nieuwe onderkomen al uit mijn hoofd: ‘School Z, een organisatie met te veel, onduidelijke, nutteloze en beperkende regels’. Ik vraag me af hoe open de armen zijn waarmee ik ontvangen ben.

Het roept bij mij een dieperliggende vraag op, namelijk wat er niet alleen van mij, maar wat er überhaupt van ons als schoolleiders wordt verwacht? En, niet onbelangrijk, wat mogen we daarin van onszelf verwachten? Er is een steeds groter wordend scala aan mogelijkheden dat wordt geschetst, voorwaarden die worden gesteld en eisen die hard worden gemaakt als het om goed onderwijs gaat. Maar zijn deze verwachtingen, voorwaarden en eisen wel zo reëel? Of wordt het tijd om in te gaan zien dat onze cirkel van invloed maar heeeeel erg beperkt is.

Laten we even eerlijk zijn tegen elkaar: kampen wij als schoolleiders niet met twee grote problemen: a) we overschatten onze eigen capaciteiten en b) we overschatten onze invloed. Het is makkelijk om iets te doen, maar het is verdomd moeilijk om het goed uit te voeren. Nietwaar?

Zijn of niet zijn? Wat als ik niet kies voor de twijfel die Hamlet in een soort niemandsland hield maar als ik nu eens volop ga voor de boodschap van Merci: wat moet ik doen om dat zoetsappige gevoel tot uiting te brengen? Ik denk eerlijk gezegd dat het niet zoveel uitmaakt wat ik doe. Maar goed, stel dat het wel uitmaakt, dan hebben we nog het gegeven dat er evenveel aanpakken als mensen zijn. In onderwijsland wordt de oplossing momenteel gezocht in een identieke werkwijze voor ons allemaal, maar in die werkwijze zit onze authenticiteit als professional, en juist dat willen we met z’n allen in een keurslijf stoppen zoals gedifferentieerd lesgeven, de vijf rollen van de docent, gepersonaliseerd leren, digitaal onderwijs, etc. … . Er is –mijns inziens- een grote mythe die op dit moment rondzingt in onze sector: ‘er is een eenduidige aanpak die de complexiteit van het onderwijs beheersbaar maakt’.

Nogmaals, ik denk dat het niet zoveel uitmaakt wat we doen. De verbinding zit immers niet in het doen maar in het zijn. En het zijn doet niet aan het afvinken van acties, hoe heldhaftig ze ook zijn, het zijn stelt kritische vragen: over ons zelfbeeld, onze normen en waarden, onze eigenschappen, onze overtuigingen en onze motieven. De dialoog daarover echt aangaan met elkaar is niet voldoende, het is op dit moment meer dan genoeg.

In de reclame van Merci zie ik geen collega X naakt door zijn slaapkamer dansen noch komt Jet Bussemaker zwaaiend met de regeldrukagenda bij Pauw & Witteman aan tafel zitten en zelfs collega Y die met het zweet op zijn voorhoofd achter zijn playstation zit, haalt de selectie van Merci-momenten niet.

Er zijn of niet zijn. Dat is niet alleen de vraag, dat is de uitdaging.

Merci.

Leezan van Wijk